Mensen die een hoger cafeïnegehalte in hun bloed hebben blijken een lagere kans op adipositas en diabetes type 2 te hebben. Dat is de uitkomst uit een recente studie uit Zweden, die online is gepubliceerd in BMJ Medicine.
In eerdere studies waren ook al aanwijzingen gevonden dat de consumptie van cafeïne gelinkt kan worden aan afname van vetmassa en gewicht, daarnaast is in observationeel onderzoek al vastgesteld dat mensen die veel koffie drinken een lager risico op diabetes type 2 en cardiovasculaire aandoeningen hebben.
Onder leiding van dr. Susanna Larsson van het Karolinska instituut in Stockholm is nu voor het eerst onderzocht wat het effect van cafeïne is, los van die van andere voedingsmiddelen. Daartoe werden data uit Europese populaties geanalyseerd om twee specifieke genetische mutaties te onderzoeken die gelinkt werden aan een lagere snelheid van het cafeïnemetabolisme. De onderzoekers ontdekten dat de twee mutaties zorgden voor hogere cafeïneplasmaspiegels en werden geassocieerd met een lagere BMI (body mass index) en vetmassa, evenals een lager risico op diabetes type 2. Naar schatting werd ongeveer de helft van het effect van cafeïne op diabetes type 2 gemedieerd door een verlaging van de BMI. De onderzoekers pleiten nu voor verder klinisch onderzoek om te onderzoeken of deze bevindingen zich kunnen vertalen in een verlaging van de last van metabole ziekten.
Met behulp van Mendeliaanse randomisatie onderzochten Larsson en collega’s gegevens die afkomstig waren van een genoombrede associatie meta-analyse van 9876 personen van Europese afkomst uit zes populatie-gebaseerde studies. Genetisch voorspelde hogere cafeïneplasmaspiegels bij degenen die de twee genvarianten droegen, waren geassocieerd met een lagere BMI, waarbij één standaarddeviatie toename in voorspelde plasmacafeïne gelijk was aan ongeveer 4.8 kg/m2 in BMI (P< .001). Voor de totale lichaamsvetmassa was één standaarddeviatie toename in plasmacafeïne gelijk aan een vermindering van ongeveer 9.5 kg (P < .001). Er was echter geen significant verband met de vetvrije lichaamsmassa (P = .17).
Genetisch voorspelde hogere cafeïneplasmaspiegels waren ook geassocieerd met een lager risico op diabetes type 2 in de FinnGen studie (odds ratio, 0.77 per standaarddeviatie toename; P < .001) en de DIAMANTE consortia (0.84, P < .001). Gecombineerd was de odds ratio van diabetes type 2 per standaarddeviatie stijging van cafeïneplasma 0.81 (P < .001).
Larsson en collega’s berekenden dat ongeveer 43% van het beschermende effect van plasmacafeïne op diabetes type 2 werd gemedieerd door de BMI. Ze vonden geen sterke associaties tussen genetisch voorspelde cafeïneplasmaspiegels en het risico op een van de bestudeerde uitkomsten van hart- en vaatziekten (ischemische hartziekte, atriumfibrilleren, hartfalen en beroerte).
De thermogene respons op cafeïne werd vroeger gekwantificeerd als een verhoging van het energieverbruik met ongeveer 100 kcal per dagelijkse inname van 100 mg cafeïne, een hoeveelheid die zou kunnen resulteren in een verlaagd risico op obesitas. Een ander mogelijk mechanisme is een betere verzadiging en onderdrukte energie-inname met hogere cafeïnegehaltes, zeggen de onderzoekers.
“Klinische langetermijnstudies die het effect van de inname van cafeïne op de vetmassa en het risico op diabetes type 2 onderzoeken, zijn nodig,” merken de onderzoekers op. “Gerandomiseerde gecontroleerde studies zijn nodig om te beoordelen of niet-calorische cafeïnehoudende dranken een rol kunnen spelen in het verminderen van het risico op obesitas en diabetes type 2.”
Referentie